Vissen in de
Keizersgracht.
Sinds een paar
jaar was het bureau verplicht verhuisd.
Het knusse pand
aan de van de Dirk van Hasseltsteeg werd verlaten. Het bureau was als het ware
uit zijn krachten gegroeid en dus was er behoefte aan een, ruimere, nieuwere
huisvesting dat paste bij de statuur van deze afdeling van Openbare Werken.
Het bureau
ressorteerde onder de wethouder van volkshuisvesting, maar draaide compleet
zelfstandig. Het bureau was onder andere opgericht om de controle op het
onderhoud van het groot aantal monumenten in Amsterdam uit te voeren. Een van
de andere taken was het beoordelen van subsidie aanvragen t.b.v. de restauratie
van de velen monumenten. Tot slot werd er ook nog gearchiveerd wat het verleden
had achter gelaten voor de toekomst!
Mijn vrouw was
werkzaam in dat Bureau aan de Keizersgracht.
Samen met nog
een groot aantal collega’s was ze medeverantwoordelijk voor administratieve
werkzaamheden binnen dat bureau.
De omgang van
de mensen die er toen werkte was ronduit joviaal en collegiaal te noemen.
Waarbij, uiteraard, de ambtelijke omgangsvormen werden gehanteerd. Juist op het
einde van de zeventiger jaren van de vorige eeuw, begonnen de omgangsvormen wat
losser te worden. Veel van de oudere ambtenaren hadden het moeilijk bij deze
omschakeling. Dat hele proces wordt mooi omschreven door Voskuyl in zijn reeks
“het bureau”. Hierin staat, met veel humor, precies omschreven hoe de
arbeidsveranderingen binnen de gemeente werden doorgevoerd in die jaren.
Ik zelf was in
die jaren nog werkzaam bij het GVB in Amsterdam. Het gevolg was dat we vaak
vrij hadden op verschillende momenten. Als mijn vrouw de weekenden vrij had dan
kon je er gif op in nemen dat mijn diensten zo uitvielen dat ik aan het werk
was. Door de week was het vaak net anders om, dan was ik vrij en moest mijn
vrouw vol aan de bak.
Vanuit die
situatie ging ik haar zoveel en zo vaak als maar enig sinds mogelijk was
ophalen van het bureau. Ook deze middag
in augustus, op een heel warme achtermiddag.
Mijn vriend!
In die tijd was
vissen mijn belangrijkste passie! Elk vrij uurtje probeerde in aan het water
door te brengen. Of dat water nou in de polder was, of op Vinkeveen waar we
onze weekenden doorbrachten op een stukje land midden op de laatste plas, onder
de bruggen van Buitenveldert als ik maar een uurtje tijd had en ……natuurlijk
aan de Keizersgracht!
Die middag reed
ik ruim voor vieren de Keizersgracht op vanaf de Rozengracht. Langzaam rijdend
en kijkend waar ik een goed plekje kon vinden om onze oude Peugeot 504 te
parkeren. Ik had mazzel! Bijna voor de deur van ‘het Bureau’ reed net een bestelautootje
weg en ik kon mijn wagen er zo in prikken. Vanuit de auto belde ik even naar ‘het
Bureau’ en liet Els weten dat ik er was en, omdat ik zo vroeg was, ik even een
half uurtje ging zitten vissen bij hun voor de deur.
“Nee hé, je
bent weer veel te vroeg! Ik kan nu nog niet weg hoor” Riep ze meteen door de
telefoon.
“Ja maar, het
is ook………” veel verder kwam ik niet.
“Ik zeg toch
dat je veel te vroeg bent en dat ik nog niet weg kan, luister je wel?” zonder
me aan te horen, tetterde ze er alweer dwars door heen.
“Als je nou
even stil bent en even luistert naar wat ik zeggen wilde voordat je er weer
door heen aan het blazen bent, zou een stuk makkelijker zijn, toch?” ik wachtte
even op de reactie waarvan ik overtuigd was dat die zou komen.
“Hallo?? Ben je
er nog??” er klopte iets niet want het bleef stil aan die andere kant.
“Els?” luister
je nog?” en weer wachtte ik.
“Ik doe precies
wat je van me vraagt, ik luister maar er komt weinig zinnigs uit, dus nog maar
een keer. Je bent veel te vroeg, ik kan nog niet weg en als je verstandig bent
dan ga je even een half uurtje zitten vissen ofzo!” en stil was ze weer.
“Dat wilde ik
dus daarnet al tegen je zeggen maar je luistert nooit en…….”
“Waarom zeg je
dan niet gewoon wat je zeggen wilt, dat is toch veel gemakkelijker, ik ga nu
ophangen want anders duurt het allemaal nog langer voordat ik klaar ben. Tot
straks en ik hoop dat je wat vangt!” het klonk heel hard, de klik van de
telefoon toen ze had opgehangen.
Karel!
Daar stond ik
dus.
Op de een of
andere manier was het toch een heel ander gevoel om te gaan vissen nu dat
gesprek er was geweest.
Ik stond nog
wat na te dromen over het gesprek en haalde onder tussen mijn hengeltje tevoorschijn
en een bunnetje voor de gevangen voorntjes in te bewaren. Die moesten mee de
volgende dag naar Vinkeveen om als aas te dienen voor de jacht op die vreselijk
grote snoek die daar bij ons in de vaart zijn territorium had.
Althans dat was
de bedoeling, ik moest ze natuurlijk wel eerst nog even vangen.
Terwijl ik met
mijn hengeltje naar de waterkant liep, hoorde ik achter de auto, aan de rand
van de gracht, in ene een oorverdovend gekrijs. Kijkend naar rechts stond daar
Karel!
Karel, zoals ik
hem gedoopt had, Karel was dus een wat oudere statige grijze reiger. Ik heb
natuurlijk geen idee of het een mannetje of een vrouwtje was, maar voor mij was
het gewoon een Karel! Hij scheen content te zijn met die naam want telkens als
ik hem aan sprak liet hij een luide kreet horen en begon als een gek met zijn
vleugels te wapperen en te schudden. Het duurde Karel allemaal te lang.
Karel was mijn
vaste vis maat geworden hier aan de Keizersgracht. Als ik vanaf de Rozengracht
de Keizersgracht opdraaide dan zag ik hem meestal al komen aan vliegen. Normaal
hield hij zich op achter de viskraam die daar op de hoek stond en deed hij zich
te goed aan de ingewanden en overblijfselen van de haring die ter plekke
schoongemaakt werd. Vers voorntje hadden echter toch zijn voorkeur boven de
gepekelde haring.
Terwijl ik mijn
boeltje in orde maakte deelde ik mijn ongenoegen met Karel, Karel liet het zich
allemaal gelaten aanleunen en schudde af en toe een smet zijn veren, kwam vier
stappen dichterbij en keek met een schuin oog in de lege bun naast me. Daarna
keek hij mij aan en schreeuwde de hele boel bij elkaar, daarmee zijn ongenoegen
kenbaar makend over het feit dat het allemaal wel erg lang duurde.
Ik had met
Karel de afspraak gemaakt dat we ze zouden verdelen, gewoon hij eentje en ik
eentje in mijn bun.
De eerste was
een uit de kluiten gewassen ruisvoorn, prachtig goudkleurig met heldere felrode
vinnen. Het was verboden om die als aasvissen te gebruiken bij de jacht op snoek.
Dat kon mijn
vriend Karel allemaal niets schelen en, laten we eerlijk zijn, er stond ook
nergens dat je ze niet aan je vis maat de reiger mocht geven!
Karel kwam met
grote stappen naar me toe gelopen, vleugels wijd uit en heel zachtjes een soort
kirrend geluid aan het voor brengen. Karel wist wel raad met die voorn!
Ik hield hem
omhoog en heel voorzichtig pakte hij hem aan, liep meteen weer een paar stappen
weg, zodat ik hem niet meer af kon pakken, gooide hem in de lucht en ving hem
op bij de kop. Die kop verdween dus als eerste in het binnenste van die reiger.
De volgende was
een mooi voorntje, precies de maat die ik hebben wilde om een grote snoek op te
halen! Ik maakte de bun open en liet hem voorzichtig in het bunnetje glijden.
De geluiden naast mij die uit die reiger kwamen gaven duidelijk aan dat Karel
het liefst onze overeenkomst wilde herzien en vond dat hij ook wel aanspraak
kon maken op dit vissie.
Nou mooi niet
dus! Vissie in de bun en Karel kabaal aan het maken ernaast.
Ik zei tegen
Karel,
“Kijk vriend
het is een om een. Een voor jou en een voor mij, mooi toch?”
Een hoop herrie
was het antwoord.
Dit ging dus
ruim een half uurtje door, ik had zo’n 6 a 8 visjes in mijn bun en dat
betekende dat Karel er minstens 8 naar binnen had gewerkt.
Ik zag aan
Karel dat er iets achter ons gebeurde, dat hem niet aan stond. Grote twijfel
bij Karel of hij nu weg zou gaan bij die bun, of het risico moest nemen dat er
gevaar op hem afkwam. Ik keek om en keek recht in de ogen van Els. Lachend kwam
ze op ons toe gelopen. Karel krijste het uit toen ze in de buurt van ‘zijn
visbun’ kwam. Dat vond hij maar helemaal niks, nog meer concurrentie moet hij
hebben gedacht!
“Hoe denk je erover,
zullen we zachtjes aan eens richting huis gaan?” vroeg Els.
Ik sprong op en
begon mijn boeltje bij elkaar te pakken. Wat los gereedschap, hakenpen, aas, handdoek
en nog wat meer troep en natuurlijk mijn hengeltje, alles mee naar de kofferbak
van de auto. Nou was Karel voor mij een stuk minder bang als voor al die
willekeurige voorbijgangers, hij bleef dan ook dicht bij de bun staan terwijl
ik met mijn spullen liep te slepen. Els was ondertussen al ingestapt en zat
rustig te wachten.
Plots hoorde ik
Els zeggen:
“Dat gaat niet
goed daar, hoor!” Nog drong het niet tot me door en Els verduidelijkte:
“Hij gaat er
met je vissie’s vandoor hoor”
Als door een
horzel gestoken kwam ik overeind, stootte mijn kop keihard tegen de kofferdeksel
van de auto en begaf me al vloekend naar voren. Ik was dus net op tijd om te
zien hoe het lieder mijn bun had weten om te gooien, het schuifje van het
dekseltje had weten af te halen en nu rustig mijn laatste voorntje naar binnen
stond te schrokken!
Ik greep mijn
bun en zwaaide er vervaarlijk mee in de richting van Karel. Karel liep te
gillen als een speenvarken dat gekeeld wordt zonder dat ik hem ook maar een
veer krenkte.
Nu vond Els het
genoeg geweest:
“Laat dat beest
met rust en stap in de auto”
“Ja maar, dat
kreng heeft al mijn …….”
“Ja, nou en…….
Dat beest heeft honger en jij vist voor je plezier, dus hou op met zeuren en
stap in en laat Karel met rust!”
Tja, dan blijft
er natuurlijk weinig keus over, ik riep Karel nog even na dat hij de pot op kon
maar dat hij van mij nooit geen vissie’s meer kreeg! Dat dat een loze belofte
was mag duidelijk zijn.
De keer daarop zaten
we weer gebroederlijk naast elkaar ik aan het vissen en hij ze buik vol aan het
eten!
Ach , het leven is goed!!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten