zondag 13 mei 2018

Vissen in de Keizersgracht.


Vissen in de Keizersgracht.




Bureau Monumentenzorg Amsterdam was in de zeventiger jaren gevestigd in een schitterend pand aan de Keizersgracht 123. “Het huis met de hoofden” zoals het in de wandelgangen werd genoemd. De vele borstbeelden die prijkte aan de gevel moesten de naam rechtvaardigen!
Sinds een paar jaar was het bureau verplicht verhuisd.


Het knusse pand aan de van de Dirk van Hasseltsteeg werd verlaten. Het bureau was als het ware uit zijn krachten gegroeid en dus was er behoefte aan een, ruimere, nieuwere huisvesting dat paste bij de statuur van deze afdeling van Openbare Werken.
Het bureau ressorteerde onder de wethouder van volkshuisvesting, maar draaide compleet zelfstandig. Het bureau was onder andere opgericht om de controle op het onderhoud van het groot aantal monumenten in Amsterdam uit te voeren. Een van de andere taken was het beoordelen van subsidie aanvragen t.b.v. de restauratie van de velen monumenten. Tot slot werd er ook nog gearchiveerd wat het verleden had achter gelaten voor de toekomst!

Mijn vrouw was werkzaam in dat Bureau aan de Keizersgracht.
Samen met nog een groot aantal collega’s was ze medeverantwoordelijk voor administratieve
werkzaamheden binnen dat bureau. 
De omgang van de mensen die er toen werkte was ronduit joviaal en collegiaal te noemen. Waarbij, uiteraard, de ambtelijke omgangsvormen werden gehanteerd. Juist op het einde van de zeventiger jaren van de vorige eeuw, begonnen de omgangsvormen wat losser te worden. Veel van de oudere ambtenaren hadden het moeilijk bij deze omschakeling. Dat hele proces wordt mooi omschreven door Voskuyl in zijn reeks “het bureau”. Hierin staat, met veel humor, precies omschreven hoe de arbeidsveranderingen binnen de gemeente werden doorgevoerd in die jaren.

Ik zelf was in die jaren nog werkzaam bij het GVB in Amsterdam. Het gevolg was dat we vaak vrij hadden op verschillende momenten. Als mijn vrouw de weekenden vrij had dan kon je er gif op in nemen dat mijn diensten zo uitvielen dat ik aan het werk was. Door de week was het vaak net anders om, dan was ik vrij en moest mijn vrouw vol aan de bak.
Vanuit die situatie ging ik haar zoveel en zo vaak als maar enig sinds mogelijk was ophalen van het bureau. Ook deze middag in augustus, op een heel warme achtermiddag.

Mijn vriend!

In die tijd was vissen mijn belangrijkste passie! Elk vrij uurtje probeerde in aan het water door te brengen. Of dat water nou in de polder was, of op Vinkeveen waar we onze weekenden doorbrachten op een stukje land midden op de laatste plas, onder de bruggen van Buitenveldert als ik maar een uurtje tijd had en ……natuurlijk aan de Keizersgracht!

Die middag reed ik ruim voor vieren de Keizersgracht op vanaf de Rozengracht. Langzaam rijdend en kijkend waar ik een goed plekje kon vinden om onze oude Peugeot 504 te parkeren. Ik had mazzel! Bijna voor de deur van ‘het Bureau’ reed net een bestelautootje weg en ik kon mijn wagen er zo in prikken. Vanuit de auto belde ik even naar ‘het Bureau’ en liet Els weten dat ik er was en, omdat ik zo vroeg was, ik even een half uurtje ging zitten vissen bij hun voor de deur.
“Nee hé, je bent weer veel te vroeg! Ik kan nu nog niet weg hoor” Riep ze meteen door de telefoon.
“Ja maar, het is ook………” veel verder kwam ik niet.
“Ik zeg toch dat je veel te vroeg bent en dat ik nog niet weg kan, luister je wel?” zonder me aan te horen, tetterde ze er alweer dwars door heen.
“Als je nou even stil bent en even luistert naar wat ik zeggen wilde voordat je er weer door heen aan het blazen bent, zou een stuk makkelijker zijn, toch?” ik wachtte even op de reactie waarvan ik overtuigd was dat die zou komen.
“Hallo?? Ben je er nog??” er klopte iets niet want het bleef stil aan die andere kant.
“Els?” luister je nog?” en weer wachtte ik.
“Ik doe precies wat je van me vraagt, ik luister maar er komt weinig zinnigs uit, dus nog maar een keer. Je bent veel te vroeg, ik kan nog niet weg en als je verstandig bent dan ga je even een half uurtje zitten vissen ofzo!” en stil was ze weer.
“Dat wilde ik dus daarnet al tegen je zeggen maar je luistert nooit en…….”
“Waarom zeg je dan niet gewoon wat je zeggen wilt, dat is toch veel gemakkelijker, ik ga nu ophangen want anders duurt het allemaal nog langer voordat ik klaar ben. Tot straks en ik hoop dat je wat vangt!” het klonk heel hard, de klik van de telefoon toen ze had opgehangen.

Karel!

Daar stond ik dus.
Op de een of andere manier was het toch een heel ander gevoel om te gaan vissen nu dat gesprek er was geweest.
Ik stond nog wat na te dromen over het gesprek en haalde onder tussen mijn hengeltje tevoorschijn en een bunnetje voor de gevangen voorntjes in te bewaren. Die moesten mee de volgende dag naar Vinkeveen om als aas te dienen voor de jacht op die vreselijk grote snoek die daar bij ons in de vaart zijn territorium had.
Althans dat was de bedoeling, ik moest ze natuurlijk wel eerst nog even vangen.

Terwijl ik met mijn hengeltje naar de waterkant liep, hoorde ik achter de auto, aan de rand van de gracht, in ene een oorverdovend gekrijs. Kijkend naar rechts stond daar Karel!
Karel, zoals ik hem gedoopt had, Karel was dus een wat oudere statige grijze reiger. Ik heb natuurlijk geen idee of het een mannetje of een vrouwtje was, maar voor mij was het gewoon een Karel! Hij scheen content te zijn met die naam want telkens als ik hem aan sprak liet hij een luide kreet horen en begon als een gek met zijn vleugels te wapperen en te schudden. Het duurde Karel allemaal te lang.

Karel was mijn vaste vis maat geworden hier aan de Keizersgracht. Als ik vanaf de Rozengracht de Keizersgracht opdraaide dan zag ik hem meestal al komen aan vliegen. Normaal hield hij zich op achter de viskraam die daar op de hoek stond en deed hij zich te goed aan de ingewanden en overblijfselen van de haring die ter plekke schoongemaakt werd. Vers voorntje hadden echter toch zijn voorkeur boven de gepekelde haring.

Terwijl ik mijn boeltje in orde maakte deelde ik mijn ongenoegen met Karel, Karel liet het zich allemaal gelaten aanleunen en schudde af en toe een smet zijn veren, kwam vier stappen dichterbij en keek met een schuin oog in de lege bun naast me. Daarna keek hij mij aan en schreeuwde de hele boel bij elkaar, daarmee zijn ongenoegen kenbaar makend over het feit dat het allemaal wel erg lang duurde.

Ik had met Karel de afspraak gemaakt dat we ze zouden verdelen, gewoon hij eentje en ik eentje in mijn bun.
De eerste was een uit de kluiten gewassen ruisvoorn, prachtig goudkleurig met heldere felrode vinnen. Het was verboden om die als aasvissen te gebruiken bij de jacht op snoek.
Dat kon mijn vriend Karel allemaal niets schelen en, laten we eerlijk zijn, er stond ook nergens dat je ze niet aan je vis maat de reiger mocht geven!
Karel kwam met grote stappen naar me toe gelopen, vleugels wijd uit en heel zachtjes een soort kirrend geluid aan het voor brengen. Karel wist wel raad met die voorn!
Ik hield hem omhoog en heel voorzichtig pakte hij hem aan, liep meteen weer een paar stappen weg, zodat ik hem niet meer af kon pakken, gooide hem in de lucht en ving hem op bij de kop. Die kop verdween dus als eerste in het binnenste van die reiger.

De volgende was een mooi voorntje, precies de maat die ik hebben wilde om een grote snoek op te halen! Ik maakte de bun open en liet hem voorzichtig in het bunnetje glijden. De geluiden naast mij die uit die reiger kwamen gaven duidelijk aan dat Karel het liefst onze overeenkomst wilde herzien en vond dat hij ook wel aanspraak kon maken op dit vissie.
Nou mooi niet dus! Vissie in de bun en Karel kabaal aan het maken ernaast.

Ik zei tegen Karel,
“Kijk vriend het is een om een. Een voor jou en een voor mij, mooi toch?”
Een hoop herrie was het antwoord.
Dit ging dus ruim een half uurtje door, ik had zo’n 6 a 8 visjes in mijn bun en dat betekende dat Karel er minstens 8 naar binnen had gewerkt.
Ik zag aan Karel dat er iets achter ons gebeurde, dat hem niet aan stond. Grote twijfel bij Karel of hij nu weg zou gaan bij die bun, of het risico moest nemen dat er gevaar op hem afkwam. Ik keek om en keek recht in de ogen van Els. Lachend kwam ze op ons toe gelopen. Karel krijste het uit toen ze in de buurt van ‘zijn visbun’ kwam. Dat vond hij maar helemaal niks, nog meer concurrentie moet hij hebben gedacht!

“Hoe denk je erover, zullen we zachtjes aan eens richting huis gaan?” vroeg Els.
Ik sprong op en begon mijn boeltje bij elkaar te pakken. Wat los gereedschap, hakenpen, aas, handdoek en nog wat meer troep en natuurlijk mijn hengeltje, alles mee naar de kofferbak van de auto. Nou was Karel voor mij een stuk minder bang als voor al die willekeurige voorbijgangers, hij bleef dan ook dicht bij de bun staan terwijl ik met mijn spullen liep te slepen. Els was ondertussen al ingestapt en zat rustig te wachten.
Plots hoorde ik Els zeggen:
“Dat gaat niet goed daar, hoor!” Nog drong het niet tot me door en Els verduidelijkte:
“Hij gaat er met je vissie’s vandoor hoor”

Als door een horzel gestoken kwam ik overeind, stootte mijn kop keihard tegen de kofferdeksel van de auto en begaf me al vloekend naar voren. Ik was dus net op tijd om te zien hoe het lieder mijn bun had weten om te gooien, het schuifje van het dekseltje had weten af te halen en nu rustig mijn laatste voorntje naar binnen stond te schrokken!
Ik greep mijn bun en zwaaide er vervaarlijk mee in de richting van Karel. Karel liep te gillen als een speenvarken dat gekeeld wordt zonder dat ik hem ook maar een veer krenkte.
Nu vond Els het genoeg geweest:
“Laat dat beest met rust en stap in de auto”
“Ja maar, dat kreng heeft al mijn …….”
“Ja, nou en……. Dat beest heeft honger en jij vist voor je plezier, dus hou op met zeuren en stap in en laat Karel met rust!”
Tja, dan blijft er natuurlijk weinig keus over, ik riep Karel nog even na dat hij de pot op kon maar dat hij van mij nooit geen vissie’s meer kreeg! Dat dat een loze belofte was mag duidelijk zijn.
De keer daarop zaten we weer gebroederlijk naast elkaar ik aan het vissen en hij ze buik vol aan het eten! 

Ach , het leven is goed!!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten