De Bank
Het is begin juni 1977, het is 25 graden.
We zitten in een avondzonnetje te genieten van de mooie dag, die inmiddels al weer achter ons ligt. Het is een uur of acht inmiddels, de zon begint duidelijk in kracht af te nemen. Mijn vrouw vraagt waar ik zin in heb, wordt het koffie of wordt het een koud glas bier. Wat een dilemma in een mensen leven. Heerlijk buiten genieten en dan onmenselijke beslissingen moeten nemen.
“Wat wordt het nou?” Klinkt het uit de keuken “ik blijf niet wachten tot dat ik een ons weeg, hoor!” Dat is dus zo’n gezegde wat ik nooit heb begrepen, ik bedoel, volgens mij is het gewoon fysiek onmogelijk voor een normaal mens om een ons te wegen. Dat vertel ik haar natuurlijk niet. Ik ga niet het risico nemen dat, de kans dat er dan iets ingeschonken wordt, gelijk onder nul daalt. Nee, ik kijk wel uit. Ik moet een keuze maken. Om nog even wat tijd te rekken breng ik een soort oertoon uit,
“UHMmmmmmmmmm” klinkt het duidelijk hoorbaar, om aan te geven dat ik er nog niet helemaal uit ben. “Doe me maar een kopje koffie, maar ik wil er wel een cognacje bij hebben” roep ik op de meest zalvende toon die ik in huis heb. “Dat was de vraag niet, grote” klinkt er uit de keuken op het moment dat ik iets wil wat niet in haar planning voorkomt ben ik plotseling die grote! “Maar vooruit, ik ben ook de beroerdste niet.” Roept ze vrolijk vanuit de keuken.
En dus komt ze een paar minuten later naar buiten met twee koppen koffie en voor elk nog een alcoholische versnapering erbij. Ze zet het blaadje neer op een krukje, dat is gedegradeerd tot tafeltje. Ik kijk helemaal blij naar de dampende koffie en een grote bel cognac die begeerlijk staan te wachten om genuttigd te worden. Het is zo’n moment waarop je weet dat de gedachten aan wat je gaat proeven al een feest is van voorpret. Nog voordat ook maar een druppel van het zwarte dampende kopje koffie je mond heeft bereikt, nog voordat je neus de eerste vage geuren hebben opgevangen van het grote glas cognac, beginnen de smaakpapillen in je mond reeds een feestje te vieren. Hetgeen weer vertaald wordt in een overmatig produceren van speeksel. Hierdoor moet je al slikken nog voordat je ook maar een druppel tot je hebt genomen.
Niet alleen de smaakpapillen worden opdat moment verwent. Nee, het is gewoon de perfecte entourage, het samen komen van momenten die dit moment maken tot een unicum maken. De stilte. Het niets horen, op een verdwaalde merel na dan, die kennelijk nog steeds zoekende is naar een levenspartner. Geen enkel teken van leven dan de ademhaling van mijn vrouw en ik. Geen gillende trams op een te zwaar afgesleten rails in de Kinkerstraat. Geen blèrende kinderen of schreeuwende ouders. Geen bromfietsen die door de straat brullen.
Dit lijkt dus het perfecte moment om een eerste nipje te nemen van alle lekkernijen die staan te wachten. Ik neem het grote cognac glas op en begin het goudgele vocht te walsen onder mijn neus. Onderwijl snuif ik genoeglijk de geur op van de cognac. Ik breng het glas naar mijn mond. Onderweg zeg ik tegen mijn vrouw “Op je gezondheid” en tuit mijn lippen om het glas een zachte landing te laten maken.
Beneden tegen de gevel, tussen de boxruimte’s van de flat waar we wonen en het medisch centrum Dirk van Nimwegen, heeft de gemeente een houten zitbank tegen de gevel geplaatst. In het begin werd hier vaak gebruik van gemaakt door de oorspronkelijke bewoners. ‘De bank’ fungeerde als een ontmoetingsplek voor jong en oud. Voor buren en voorbijgangers.
Op de vrijdagmiddagen werd bijvoorbeeld het trappenhuis op de hoek van de Borgerstraat en de Nicolaasbeetstraat schoongemaakt. Dat gebeurde meestal door de vrouwen gezamenlijk. De mannen namen dan de straat en de stoep onderhanden. De waterslang werd aangesloten bij ons in de keuken en werd over het balkon heen gehangen, van tweehoog naar beneden. Het water vloeide rijkelijk, zodat het weekend kon beginnen in een schone omgeving die rook naar schoonmaak middelen en vooral naar bleek. Ook ‘de bank’ ontkwam niet aan zijn wekelijkse schoonmaakbeurt.
Als we klaar waren dan werd er een krat bier tevoorschijn getoverd en de nodige ander spiritualia. Gezamenlijk werd dan iets gedronken en werd de week doorgenomen. Nou kon je makkelijk met vijf man zitten op ‘de bank’, hij was ruim bemeten. Meestal was de groep ruim het dubbele en wat voorbijkwam was altijd van harte welkom om aan te schuiven.
Een van de vaste bezoekers, van deze vrijdagse bijeenkomsten, was agent Kuipers. Kuipers was ‘onze’ wijkagent. Kuipers gebruikte dit soort momenten om de contacten met de buren aan te halen en de laatste nieuwtjes tot zich te nemen. Hij dronk altijd een glaasje ‘frisdrank’ mee. Kuipers was van buiten Amsterdam maar had zich de Amsterdamse mentaliteit, als oud gediende, geheel eigen gemaakt.
Na een klein uurtje werd de bijeenkomst meestal afgeblazen. Ome Arie, riep dan tegen zijn vrouw, ‘Wordt het niet eens tijd dat jij die potten en pannen van je aan de kook brengt? Deze jongen kan wel wat vulling gebruiken’
Ome Arie en Tante Bep, waren de oudste bewoners en als die het sein van opbreken gaven volgde de rest gedwee. Er werden peuken geraapt, de boel werd nog even aankant gemaakt, het lege goed en de blikjes werden afgevoerd. Niemand kon zien dat hier een grote groep mensen een genoeglijk uurtje had door gebracht.
De avonden werden langer en de laatste weken werd ‘de bank’ ook intensief gebruikt door wat ouder mannen van Allochtone afkomst. Vaak gehuld in lange ‘kaftans’ ook wel een ‘djellaba’ genoemd. Ze zaten dan om een uur of negen ‘s avonds nog even bij elkaar en namen dan, in hun eigen taal, de week door. Meestal na een driekwartier verdwenen ze weer. De stoep lag dan bezaaid met afval. Variërend van doppen van noten, lege blikjes frisdrank en de nodige hoeveelheid bruin vocht welke met de regelmaat van de klok werd geproduceerd en uitgespuugd op de, nog van het bleek glimmende, stoep. Na goed toeven lag de hele omgeving van ‘de bank’ onder het geproduceerde afval zonder dat ook maar iemand even de moeite had genomen om die troep te deponeren in het, door de gemeente, hoopvol geplaatste afvalbakje.
Tegen tien uur ‘s avonds werd ‘de bank’ het bezit van een stel jongvolwassenen van allochtonen afkomst. Dit ging gepaard met veel kabaal. Waren het aanvankelijk zo’n drie a vier jongere die ‘de bank’ tot hun jeugdhonk hadden verheven en daar op gedempte toon gesprekken voerden. Dat veranderde met de dag. De dagen en weken die er opvolgde groeide de groep uit tot een groep van zo’n15 a 20 jonge mannen en vaak kleine kinderen. De toon van de conversatie werd luider, de aan en afvoer geschiede vaak per brommer of per auto.
De voertuigen werden consequent in een staat gehouden waarin ze de meeste herrie produceerde. De muzikale begeleiding steeg ver boven het aanvaardbare niveau uit en werd verspreid door een voorloper van de latere ‘Gettoblaster’ die op schelle tonen Arabische klanken uit stoten. Nu moet ik daar onmiddellijk aan toevoegen dat ook al was het de onvolprezen Johnny Jordaan met tante Leen, ik daar een even groot probleem mee zou hebben om die klok. Kortom, rond de klok van elf uur
‘s avonds had het veel weg van een openlucht bazaar zoals men die veel in de zuidelijke landen tegen komt en waar het leven zich voornamelijk op straat afspeelt. Een van de bezig heden die de gemoederen nogal hoog kon doen laten oplopen was het kaartspel dat ze speelden.
Kaarten op zich, zou je zeggen, is toch geen spel waar je overlast van hebt. Ik bedoel als je op een zondag middag een ruimte binnenloopt waar enthousiast bridge wordt gespeeld heb je toch echt niet het gevoel dat je op de Albert Cuijp terecht bent gekomen. Nee, de serene houding van de spelers van het edele spel roepen eerder associaties op bij een gebed huis dan die van een vismarkt.
Zoals gezegd, ging het spel dat ze speelden kennelijk met veel emotie gepaard, de kaarten werden met een vuistslag op ‘de bank’ gedeponeerd, onder het uitroepen van voor mij onverstaanbare klanken en kreten. Ik was de taal niet machtig maar had het gevoel dat ze in een permanente staat van oorlog waren met elkaar. Een heidens kabaal was het gevolg. Dit hield soms aan tot het moment dat ik naar mijn werk ging. De groep was dan wel iets uitgedund maar de nog aanwezige gingen met dezelfde passie ‘de bank’ te lijf bij het neer leggen van hun kaart.
Ik werkte in die tijd als trambestuurder in Amsterdam. Dat betekende vaak vroeg op om op tijd de eerste wagen de remise uit te rijden. Vier uur op betekende voor mij dat ik toch zeker om tien uur erin dook om aan de 6 uurtjes slaap toe te komen die ik gewoon nodig had om mijn werk naar behoren te kunnen verrichten.
Om tien uur naar bed en dan zo tegen halfelf vatte ik meestal de slaap. Niet op de avonden dat de allochtonen medegebruikers van ‘de bank’ hun kaartspel speelden. Die avonden en nachten waren voor mij een hel. In die tijd wilde je niet te veel zeggen tegen de mensen die overlast veroorzaakten. Er was nog een ruime mate van begrip en mededogen aanwezig bij de autochtone bewoners. Dus liet je het maar zijn gang gaan. Was het dus eerst alleen in de weekenden, naar mate de dagen langer werden en de temperatuur steeg, nam ook het aantal avonden toe dat men elkaar trof op ‘de bank’ Het tijdstip van samen komen verschoof naar een steeds eerder moment in de avond. Veel buurtbewoners van autochtone afkomst maakte na het avondeten een ommetje en namen dan een moment rust op ‘de bank’.
Steeds vaker ontstond er een situatie dat de oudere medegebruikers nog zaten te genieten en dat de eerste kaartspelers zich al melden. Het moment was aangebroken dat de kaartspelers, in gebroken Nederlands de autochtonen in niet mis te verstane woorden duidelijk maakte dat het tijd was om te vertrekken want het was niet meer ‘de bank’ maar het was nu ‘hun bank’ geworden.
Naar mate de tijd verstreek nam ook de overlast dus hand over hand toe. O, zult u zeggen, had je dan niet eens moeten gaan praten met die jongens?
U heeft volstrekt gelijk, praten is goed. Praten brengt oplossingen. Maar dan moet je mekaar wel willen verstaan, anders wordt het chaos. De eerste keer dat ik de slaap niet kon vatten door het helse kabaal beneden ben ik tegen halfeen ‘s nachts naar beneden gegaan, heb onder mijn arm twee flessen coca cola meegenomen en heb ze uitgelegd dat ik die morgen om vier uur op moest. En of ze alsjeblieft wilde stoppen met het slaan op die bank, want dat dreunde zo door en o ja, misschien kunnen jullie het volume van de muziek ook iets omlaag schroeven en, als ik niet te veel vraag, misschien kunnen jullie ook het volume van jullie praten iets temperen, zodat ik toch gewoon mijn raam open kan laten staan. Dat hoeft natuurlijk niet allemaal meteen, ik begrijp dat jullie dat even moeten verwerken, ik heb twee flessen coca cola meegebracht zodat jullie dan ook nog even iets te drinken hebben. Nogmaals, het hoeft allemaal niet meteen maar ik zou het erg op prijs stellen als jullie een beetje rekening met ons zouden willen houden.
Een van de aanwezige sprak voldoende Nederlands om mij te verzekeren dat het absoluut niet de bedoeling was om overlast te veroorzaken en dat ze er zeker rekening mee zouden houden. Hij werd onmiddellijk door een aantal van de aanwezige aan gesproken in het Arabisch en ik had niet de indruk dat het instemmend was met datgene hij mij zojuist had toegezegd. Ik ging, hoopvol weer naar boven. Daar werd ik sceptisch ontvangen door mijn vrouw. Ach zij heeft nou eenmaal veel meer realiteitszin dan ik. “Denk jij nou echt dat die klanten rekening met jou gaan houden, man laat je na kijken” ze draaide zich om en liep met grote passen terug naar bed.
Ik volgde haar gedwee. Het bleef stil, na tien minuten dacht ik dat ik het pleit beslecht had en wilde daar dan ook wel graag een bevestiging van van mijn vrouw. Heerlijk, ze zou moeten toegeven dat diplomatie werkt! Ik draaide me om naar haar toe en vroeg of ze al sliep. “Nu niet meer, nee! Wat is er? Ik wilde gaan zeggen ‘zie je wel, het heeft geholpen!’
Zover kwam het echter niet, op dat moment begon eerst het gebonk van de kaarten die met een klap werden neergelegd op de bank, al snel gevolgd door het geschreeuw dat het kaartspel begeleide. Dus in plaats van dat ik kon zeggen ‘zie je nou wel’ Zei mijn lieve vrouw, met een zure glimlach, “Nou wat heb ik je gezegd?? Ze hebben gewoon maling aan je”
Die nacht ben ik nog twee keer na beneden gegaan, zonder cola, geen zoenoffers meer. Maar ze gewoon de huid stijf gescholden. Ook dat hielp uiteindelijk niet. Tegen halfvier besloten ze dat het mooi was geweest en zijn ze vertrokken.
Toen ik om even na vier uur gebroken naar buiten kwam op weg naar mijn werk, keek ik met lede ogen naar de ravage die was achtergebleven. Notendoppen, papier, peuken en ik weet niet wat voor vuil allemaal. En, ja hoor, twee kapotgeslagen colaflessen, waarvan de inhoud en de scherven gedeeltelijk over ‘de bank’ waren uitgesmeerd. Kennelijk om nog maar eens te benadrukken dat het niet meer ‘de bank’ was, maar dat het nu ‘hun bank’ was.
De weken die daarop volgden werden van kwaad tot erger. Mijn buren hadden natuurlijk net zoveel overlast als ik. Steeds meer ontstond er een situatie van ‘wij tegen zij’. Het escaleerde snel. De houding van de allochtone werd meer en meer agressiever. Steeds vaker werden mensen die gebruik wilde maken van `hun bank` gesommeerd om weg te gaan. Een enkeling weigerde om zich weg te laten sturen en kreeg vervolgens het hele Arabische alfabet over zich heen. Werd bespuugd en vernederd. Dat ging net zo lang door totdat ook deze Don Quichot ervoor koos om te vertrekken.
De avonden en de nachten werden steeds meer het toneel van kwade buurbewoners die, nadat ontelbare keren met hun was getracht tot rede te komen, ervoor kozen om gezamenlijk op te trekken. De politie werd vele, vele malen gebeld. Echter de prioriteiten lagen vrijwel altijd elders. Pas toen het uitdraaide op een massale vechtpartij tussen de bewoners en (mis)gebruikers was de politie bereid om aandacht aan het probleem te gaan besteden.
Good old, wijkagent Kuipers kreeg de schone taak om als, zoals we tegenwoordig zouden zeggen, Mediator te gaan optreden. Na drie pogingen was zijn conclusie duidelijk, het lukte niet.
Na de zoveelste vechtpartij tussen buurtbewoners en allochtone was het tijd om massaal politieoptreden in te zetten. Na weken van aan rommelen was de rust weer gekeerd. ‘de bank’ was niet meer. Gesloopt door de allochtone gebruikers, in het kader van ‘wij hebben er niks meer aan, dus jullie ook niet.’
De sfeer was compleet veranderd, de verhoudingen tussen allochtonen en autochtonen waren volkomen op zijn kop gezet. De verschillende groepen gingen elkaar, met toenemend wantrouwen, bekijken.
De samenstelling van de buurt is ook gaan veranderen. De allochtonen namen in die jaren rap in aantal toe in de Kinkerbuurt en de autochtonen bewoners namen hand over hand af. Vluchten naar Purmerend en de nieuwe steden Lelystad en Almere was de gewoonste zaak van de wereld.
De politiek?
De politiek verklaarde dat het prima ging in een stad als Amsterdam. Het was toch prachtig dat veel Amsterdammers een nieuwe plek konden vinden in de nieuwe steden. Dat dit feitelijk een vlucht was werd er gemakshalve maar niet bij vermeld.
Vandaag, zo’n 40 jaar later kom ik af en toe nog weleens door de Kinkerbuurt. Met pijn in het hart zie ik dat die wijk is verworden tot wat je zou kunnen noemen een achterstandswijk. Het onderhoud aan de openbare weg, lijkt wel geheel te zijn verdwenen. Daar waar het vroeger naar bleekwater en reinigingsmiddelen rook, ligt nu het vuil waar niemand zich meer om bekommert. Het onkruid tiert welig, zowel tussen de stoeptegels als daarop. De ‘Amsterdammer’ zie je niet meer. Ten minste de Amsterdammer zoals ik die 40 jaar geleden nog voor ogen had. Het beeld is er dan misschien kleuriger opgeworden, zoals de politici graag beweren, het is er zeker niet leefbaarder opgeworden.
Het is begin maart 2017
We zitten in een avondzonnetje in onze wintertuin te genieten van de mooie dag, die inmiddels al weer achter ons ligt. Het is een uur of acht inmiddels, de zon begint duidelijk in kracht af te nemen. Mijn vrouw vraagt waar ik zin in heb, wordt het koffie of wordt het een koud glas bier. Wat een dilemma in een mensen leven. Heerlijk genieten en dan onmenselijke beslissingen moeten nemen.
“Wat wordt het nou?” klinkt het uit de keuken “ik blijf niet wachten tot dat ik een ons weeg, hoor”
“Doe me maar een kopje koffie, maar ik wil er wel een cognacje bij hebben” roep ik op de meest zalvende toon die ik in huis heb. “Dat was de vraag niet, grote” klinkt er uit de keuken op het moment dat ik iets wil wat niet in haar planning voorkomt ben ik nog steeds die grote “maar vooruit, ik ben ook de beroerdste niet.” Roept ze vrolijk vanuit de keuken. En dus komt ze een paar minuten later naar buiten met twee dampende koppen koffie en voor elk nog een alcoholische versnapering erbij.
Ik kijk helemaal blij naar de dampende koffie en een grote bel cognac die begeerlijk staan te wachten om genuttigd te worden. Heerlijk rustig, even waan ik me terug in het Amsterdam van weleer. Dan gaat de bel en de kinderen van de familie komen binnen hollen, meteen bruist de tent van leven en van lachende kinderen. Lachende kinderen mogen altijd onze rust verstoren. “Mogen we binnen komen?” klinkt het vrolijk uit de mond van hun ouders. “Maar natuurlijk” geef ik als antwoord.
Gelijk realiseer ik me dat ik niet meer in de Borgerstraat in de Amsterdamse Kinkerbuurt zit, ik ben weer terug in de realiteit. Na te hebben gezocht in Almere wat we waren verloren in Amsterdam, weet ik nu weer waarvoor we vertrokken zijn uit groot Mokum en zelfs een aantal jaren ons heil gezocht hebben in Duitsland. Bracht het wonen in Duitsland eerst nog dat wat we hadden verloren in Amsterdam, namelijk de geborgenheid van een volksbuurt. Toch bracht het gemis van de familie in onze directe omgeving ons ertoe om terug te keren naar het zuiden van Nederland.
Nu, in deze tijd waar de verkiezingen voor de deur staan in een redelijk verdeeld Nederland denk ik dus regelmatig terug aan de situatie waarin we Amsterdam achter ons lieten. Je kan eigenlijk niet anders vaststellen dat er in veertig jaar feitelijk weinig veranderd is. Misschien dat de tegenstellingen verder zijn toegenomen. De integratie nog moeizamer verloopt, de angst voor extremisten het leven lijkt te gaan beheersen en dat de roep om de grenzen dicht te gooien alleen maar luider is geworden.
Ondanks hetgeen er in al die jaren is gebeurd, de moord op Pim Fortuyn, het weg kijken van de gevestigde politieke partijen en de opkomst van de populisten, lijkt er maar geen schot te zitten in een tolerantere samenleving.
Nog steeds spreekt de derde en vierde generatie allochtonen over hun moederland, waarmee ze dus niet Nederland bedoelen. Hand over hand nemen de haat zaaiende Imams het voortouw om de gebedshuizen, van niet christelijke huizen, te misbruiken voor hun oproepen om haat en verderf te zaaien.
Inmiddels wonen we alweer ruim 7 jaar in Landgraaf, zuid Limburg. Mijn vrouw wilde graag terug naar haar roots, ze is van origine Maastrichtse en dan blijft die zachte G toch trekken. We weer wonen rustig in een appartement, we hebben geen last meer van al die ellende. De sociale structuur is vergelijkbaar met die van Amsterdam, de buurtjes zijn schatten, helpen elkaar daar waar nodig en daar waar het kan. Kortom voor ons geen weg terug, we zijn feitelijk geland op de plek die we achter ons hadden gelaten, heerlijk dus.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten